Angst maar toch een behandeling?

Angst maar toch een behandeling?

Angst maar toch een behandeling?

Journalist José Rozenbroek, behept met een oogfobie, wilde niet zo eindigen als haar vader, die bijna blind werd omdat hij niet onder het mes durfde. Dus gaat ze tóch voor implantlenzen.

Ik heb een fobie. Een oogfobie. Al zo lang als ik mij kan herinneren. Als klein meisje draaide ik snel mijn hoofd weg als iemand een ooglid naar beneden trok. In de biologieles op de middelbare school viel ik flauw toen het oog werd behandeld. Een gesprongen adertje, een rood doorlopen oog, iemand die een contactlens in of uit zijn oog doet, een close-up van een oog op een foto of in een film – ik ren kotsend van angst weg. De scène in Turks fruit waarin Erik, de hoofdpersoon, een paardenoog in de soep vindt bij zijn schoonouders: terwijl ik aan dit alles denk en het opschrijf, word ik misselijk en moet ik bijna overgeven.

“ALLEEN AL VAN EEN CLOSE-UP VAN EEN OOG REN IK WEG”

Mijn vader had het ook, een oogfobie. Hij was een stoere man die alles kon en die ik mateloos bewonderde. Maar als er een onderwerp ter sprake kwam waarin een oog figureerde, veegde hij paniekerig over zijn dichtgeknepen ogen – een gebaar dat die ik tot in het kleinste detail heb overgenomen. Toen hij 58 was, bleek hij staar te hebben. De dokter stelde een staaroperatie voor, maar mijn vader durfde niet. Zelfs toen hij steeds moeilijker ging zien, schoof hij de beslissing voor zich uit. Op een gegeven moment werd hij afgekeurd vanwege zijn ogen, maar hij kreeg geen arbeidsongeschiktheidsuitkering, want er wás immers een oplossing. Tot zijn grote verdriet kwam hij thuis te zitten. Mijn moeder was not amused, en dat is zachtjes uitgedrukt. Ze vond dat hij zich niet zo aan moest stellen en even door moest bijten. Maar dat kon mijn vader eenvoudigweg niet. Het waren niet de leukste jaren van hun huwelijk. Wel greep hij elke alternatieve therapie aan om zijn zicht te verbeteren, hij probeerde de vreemdsoortigste brillen uit –

ik kan me nog een prismabril herinneren –, maar niets hielp. Pas jaren later, toen hij bijna geheel blind was en ook niet meer kon autorijden, moést hij wel en liet hij zich opereren. Dat was nog een heel drama, maar na afloop verzuchtte hij: had ik dat maar 20 jaar eerder gedaan.

Dat zinnetje knoopte ik in mijn oren. Als ik ooit staar zou krijgen, zou ik daar niet mee voort tobben, maar me op tijd laten helpen, zo nam ik mij stellig voor.

Ik ben inmiddels zo oud als mijn vader toen. Ik heb al 15 jaar een bril, eerst alleen om te lezen, later varifocus glazen, voor veraf en dichtbij. Ik heb een hekel aan mijn bril, ik vind ‘m lastig en lelijk. Lenzen heb ik geprobeerd, verschillende opticiens hebben eindeloos geduldig me voorgedaan hoe ik ze in en uit moest doen, maar ze gaven het allemaal op. Ik bleek een hopeloos geval: ik kreeg ze er sowieso niet in, en alleen al bij de gedachte dat ze er ook weer zouden moeten, rende ik de winkel uit.

“IK HEB EEN HEKEL AAN MIJN BRIL, IK VIND ‘M LASTIG EN LELIJK”

Dan vertelt een vriend me dat hij implantlenzen heeft. Het principe is hetzelfde als bij een staaroperatie: de oude lens gaat eruit, er wordt een nieuwe lens geplaatst en je kunt weer 100 procent scherp zien. Fluitje van een cent, zegt hij opgewekt. Mijn maag draait om. “Nee, nee”, zeg ik haastig, “niet verder vertellen, ik houd gewoon mijn bril wel.” Een jaar later stuur hij me een verhaal uit de Volkskrant van schrijfster Saskia Noort over haar implantlenzen: “Deze operatie heb ik ook gedaan! Bij dezelfde kliniek!” Ik ril. Ik reageer niet. Een paar dagen later appt hij me opnieuw: “Ik heb een afspraak voor je gemaakt, alleen voor onderzoek, om te kijken of die operatie ook voor jou geschikt is, geheel vrijblijvend. Ik ga met je mee en je hoeft niet bang te zijn.”

Natte rug, klotsende oksels

Weer een paar weken later staan we op de stoep bij oogkliniek Retina in Driebergen. Zodra ik over de drempel stap, breekt het zweet me uit. Mijn rug wordt nat, mijn oksels klotsen, mijn hart bonst als een razende. De optometrist die me meeneemt naar de onderzoeksruimte krijgt een klamme hand. Hij heet Jan Willem van der Linden, samen met zijn vrouw is hij eigenaar van de kliniek. Ik vertel hem over mijn fobie, over mijn vader en dat ik ben meegesleept door die vriend. Dat ik hier eigenlijk niét wil zijn.

“Maar je bent er wél”, zegt hij vriendelijk. “Dat is al heel dapper van je. We gaan je angst wegnemen door feitelijk te vertellen wat de ingreep precies behelst. Want het zijn de irrationele gedachten die je zo angstig maken. En vergeet niet: iedereen die hier binnenkomt, heeft een zekere angst. Onze ogen zijn zo essentieel, ze vormen de verbinding met de buitenwereld. Alle informatie die je binnenkrijgt via je ogen heb je nodig om te overleven – een onguur type op straat, een auto die aan komt scheuren – dat zit er ingebakken sinds de oertijd.”

2 uur lang onderga ik het ene onderzoekje na het andere, ik krijg oogdruppeltjes en moet in apparaten turen. Inderdaad: het valt allemaal best mee. Het is vooral tijdens het gesprek waarin hij uitlegt wat er precies gebeurt bij het implanteren van nieuwe lenzen, dat ik mijn best moet doen om het niet uit te schreeuwen of niet weg te lopen. Maar ik schreeuw niet. Ik loop niet weg. Stapje voor stapje legt Van der Linden de procedure uit – de operatie duurt maar 6 tot 8 minuten per oog (er zit een week tussen de operatie van het ene en van het andere oog). Dat je niet onder narcose gaat, maar wel een kalmeringspil krijgt – “Die helpt fantastisch” – en dat het oog verdoofd wordt. Dat je eigenlijk niets merkt van alle handelingen, omdat je in een fel licht moet kijken. En nee, er komt geen groot eng mes aan te pas en er hoeft ook niet te worden gehecht.

Doodsbange hartchirurg

Van der Linden vertelt over de hartchirurg met een oogfobie die dolgraag implantlenzen wilde maar niet durfde. “Die man stond elke dag te opereren, het bloed spatte hem om zijn oren, en toch durfde hij deze ingreep niet aan. Maar hij had een bril en tijdens zijn werk ook nog een masker tegen het spatten – heel onhandig allemaal. Zijn vrouw nam hem hier mee naartoe voor het onderzoek. Nou, van een oogdruppeltje ging hij al knock-out. Die zien we hier nooit meer terug, dacht ik. Maar 3 maanden later belde zijn vrouw: hij doet het toch! Op de dag van de operatie kwam hij hier binnen, helemaal groggy van de kalmeringspillen. Ik vermoedde dat hij ook al wat borrels op had. Hij moest hier even wachten op de bank. Op het moment dat hij naar boven moest, naar de operatiekamer, nam hij een sprintje naar de voordeur. Zijn vrouw erachteraan, ze pakte hem in zijn nekvel en zei: ‘Je bent al zover gekomen, nu maak je het af.’ Hij naar boven. 20 minuten later kwam hij van de OK, drijfnat van het zweet – zijn vrouw is nog naar de Hema gegaan om een nieuw T-shirt voor hem te kopen. De man zei: ‘Ik schaam me zo verschrikkelijk, ik heb me zo aangesteld. Die operatie vond ik eigenlijk heel fascinerend om mee te maken!’”

Het is het verhaal van de doodsbange hartchirurg dat me over de streep trekt. Er volgt een gesprek met de oogchirurg. Ze onderzoekt me nog een keer, vertelt dat ik voor de ingreep in aanmerking kom en zegt: “Deze operatie is al miljoenen keren uitgevoerd en zelf heb ik ‘m al duizenden keren gedaan. Het is zo gepiept. De kans dat het misgaat, is vrijwel nihil.”

Er wordt een afspraak gepland voor 3 maanden later. Eerst het rechteroog, een week later het linkeroog. Het lukt me om er niet te veel aan te denken, ergens in mijn achterhoofd zoemt de geruststellende gedachte dat ik altijd nog kan afhaken. Maar ik haak niet af. Ik wil nieuwe ogen. En, misschien nog wel belangrijker, ik wil mijn fobie overwinnen. Ik wil niet dat die mijn leven beïnvloedt, zoals bij mijn vader het geval is geweest. Dus 3 maanden later sta ik weer bij de oogkliniek op de stoep. 2 dinsdagen achtereen stap ik over de drempel waar de angst me letterlijk bespringt. Paniek, hartkloppingen, angstzweet. Nadat ik een oxazepam heb gekregen, neemt de angst af en komt er een berustende gevoel voor in de plaats, alsof ik examen ga doen: ik heb er alles aan gedaan, ik heb me goed voorbereid, laat het maar gebeuren, straks is het voorbij.

“ACHTERAF SNAP IK ÉCHT NIET DAT IK HET HEB GEDURFD”

Onbegrijpelijk

En, vragen de mensen me nu we een maand verder zijn en alles voorbij is, viel het mee? Ja, zeg ik dan, objectief gezien viel het mee. De operatie is inderdaad niet eng, ik kon hem doorstaan door me rustig op mijn ademhaling te concentreren. Iedereen loodst je op een geweldig lieve manier door die spannende minuten heen. Ik heb 2 ogen waarmee ik weer haarscherp kan zien. Mijn bril heb ik aan de wilgen gehangen.

Maar of mijn fobie nou over is? Nou, nee, eerlijk gezegd. Nog steeds vind ik alles met ogen eng. Achteraf snap ik écht niet dat ik het heb gedurfd.

Ik denk aan mijn vader: aan hoe hij nu met zijn handen over zijn dichtgeknepen ogen zou vegen – een gebaar dat ik tijdens het schrijven van dit verhaal talloze malen heb gemaakt. Maar ook: hoe trots hij op me zou zijn geweest. Hoe trots ik ben op mezelf. Ik heb dan misschien niet mijn angst overwonnen, maar wél getrotseerd.

”WAT IS EEN FOBIE? HOE KOM JE ERAAN? EN: HOE KOM JE ERAF?”

Emma Harmsen is psycholoog, EMDR-therapeut en mindfullness-trainer. In haar praktijk behandelt ze met regelmaat mensen met fobieën en angststoornissen. Ze vertelt wat het verschil is: “Een fobie is een angst voor een heel specifieke situatie of voorwerp. Je kunt vliegangst hebben, of een fobie voor bloed, voor spinnen, voor ogen. Die angst komt op zodra je geconfronteerd wordt met dat voorwerp of die situatie. Het is onbeheersbare, niet te controleren angst. Een angststoornis is wat algemener gericht en kan iemands hele leven beheersen. Bijvoorbeeld bij agorafobie – de angst om de vertrouwde omgeving te verlaten – of een sociale fobie, waarbij de persoon sociale contacten vermijdt. Zowel een fobie als een angststoornis kan een paniekaanval oproepen. De angst voor zo’n paniekaanval kan weer een paniekstoornis veroorzaken.”

Hoe ontstaat een fobie eigenlijk?

“Het kan door een specifieke traumatische ervaring komen. Iemand zat in een vliegtuig die in hevige turbulentie belandde, waarna die persoon vliegangst heeft ontwikkeld. Het kan ook aangeleerd gedrag zijn: jij hebt van jongs af aan de oogangst van je vader aangevoeld en daardoor overgenomen. Er zijn ook aanwijzingen dat angst soms erfelijk is; in sommige families komen bepaalde angsten significant vaker en heviger voor, bijvoorbeeld de angst voor bloed. De vraag is dan: is die angst erfelijk of aangeleerd? Dat is een grijs gebied, daar weten we nog niet veel van af.”

Hoe kun je een fobie behandelen?

“De meest effectieve manier is door stapje voor stapje je bloot te stellen aan het voorwerp of de situatie waar je zo oncontroleerbaar angstig voor bent. Ben je bijvoorbeeld ontzettend bang voor spinnen, dan ga je eerst met de therapeut praten waarvoor je nu precies zo bang bent. Door de angst te ontleden, door hem te rationaliseren, door het grootste angstscenario te benoemen en te bekijken hoe reëel dat is, kun je de angst een kopje kleiner maken. Cognitieve gedragstherapie wordt dat wel genoemd. Vervolgens ga je dan bijvoorbeeld kijken naar een plaatje van een spin. Uiteindelijk is het doel, na een heleboel stapjes, dat je die spin vast durft te houden. Door je aan de angst bloot te stellen, kun je hem uiteindelijk overwinnen, is de gedachte erachter. Dat heet exposure. Daarbij worden tegenwoordig ook wel virtual reality-brillen gebruikt.

Is de fobie ontstaan door een trauma, dan kan ook EMDR-therapie worden ingezet. Daarbij vertel je gedetailleerd over de traumatische gebeurtenis terwijl de therapeut met zijn vingers of een lichtbal voor je ogen heen en weer zwaait. We vermoeden dat de traumatische gebeurtenis dan als het ware in een andere lade in de hersenen wordt opgeslagen, en los wordt gekoppeld van de bijbehorende emoties. We weten nog niet precies hoe het werkt, maar dát het werkt, is inmiddels effectief bewezen. Je kunt daarna neutraler aan het trauma terug denken. EMDR wordt met veel succes ingezet bij posttraumatische stressstoornis (ptss).’

En in mijn geval? De angst is gebleven, wat kan ik nog doen?

“Jij”, zegt Emma Harmsen bewonderend, “hebt jezelf meteen in het diepe gegooid. Je hebt weliswaar een paar gesprekken gehad in die oogkliniek, maar je hebt je daarna in één klap blootgesteld aan het engste wat je je kunt voorstellen; een oogoperatie. Misschien heb je een paar stappen overgeslagen? Probeer eens heel verstandelijk naar die angst in je hoofd te kijken. Wat zijn je angstigste gedachten, wat is je grootste rampscenario? Hoe realistisch is dat?”

Tot slot geeft Harmsen nog een goede raad: “Heb je wel eens mindfulness overwogen? Mindfulness kan dan heel goed helpen om naar de angst te kijken, te accepteren dat die bij je hoort. Zolang je jezelf veroordeelt dat je ergens angstig voor bent, kun je die angst ook niet loslaten. Mindfulness kan daarbij helpen.”

Bron: Libelle nummer 46, 2019.

Auteur: José Rozenbroek

Dummy Image

Sample Title

Sample Text

1140 642 Retina Total Eye Care

Laat een bericht achter

Plan een gratis Pre-Check

Meld je hieronder vrijblijvend aan.

    * Verplichte velden

    Type hier een zoekwoord